Het eerste wat ik deed was vallen. Niet bescheiden, een charmant kreetje slakend en hopend dat niemand het gezien heeft, maar pal voor de fietsenwinkel, waar klanten en personeel op de stoep stonden te praten. Ik lag onder mijn gloednieuwe e-bike. Een meter had ik erop gereden, nog geeneens.
De hele week had ik me verdiept in tests van allerlei consumenten – en fietsersbonden, en had ik fietsenwinkels afgebeld om te vragen of ze toevallig nog die ene, bestgeteste e-bike in huis hadden. Dit zou de zomer van lange tochten door Nederland worden.
Ik probeerde mijn gezicht te redden met een grap. ‘Ik heb vast het record van snelst vallende klant verbroken.’ Daarna fietste ik weg, met kloppend hart, zoals in 1966 een achtjarige Hetty op haar eerste Gazelle.
Ondanks dit slechte begin heb ik inmiddels diverse fietstochten gemaakt en staat de kilometerteller al op vierhonderd drieënzeventig.
Het klapstuk vormde eergisteren een tocht van honderdvijftig kilometer van Amsterdam via het Gooi naar Voorthuizen en terug door de Flevopolder via Almere (met tegenwind!) naar Amsterdam. Honderdvijftig kilometer, ik herhaal het nog maar even. Dat ik gisteren op apegapen met een dikke knie op de bank lag, meld ik terloops, tussen neus en lippen door.
Behalve dat ik genoot van het prachtige landschap waar ik in mijn eentje doorheen zoefde (De bossen bij Huizen! Het dorpje Blaricum! De polder bij Eemnes!), kwam ik op mijn e-bike ook tot bijzondere inzichten.
Op de fiets denk je veel na. Dat kan niet anders als je alleen bent. Er ploppen veel vragen op. Van alles wat: triviale vragen, existentiële vragen, vragen over de liefde, praktische, beschouwelijke en ‘weetjes’ vragen. Het mooie van op de fiets zitten – zo ontdekte ik – is dat je de antwoorden niet op kunt zoeken, maar weer zelf moet bedenken. Dat zijn we niet meer gewend. Op alles heeft Google een antwoord. Zelfs als ik wandel haal ik om de haverklap mijn mobiel tevoorschijn om iets op te zoeken. En zo verleren we het om zelf een antwoord te formuleren en te houden van vragen zonder pasklare uitkomsten. Er is geen ruimte meer voor serendipity, de ongezochte vondst.
Al trappend op de pedalen vind ik het mijmeren terug, de meanderende gedachtes, de niet-doelgerichte associatieketens.
Zo passeerde ik in een weiland een bord met een foto van een vogel en zijn naam: Tureluur. Was eerst die vogel er en daarna het woord tureluurs, zoals in ‘Ik word tureluurs’? vroeg ik me af. Of andersom? Werden we tureluurs van die vogel en noemden we hem daarom de Tureluur? Als je het antwoord wil weten, typ je het in bij Google, als je dat niet meteen wil, kun je hier een tijdje over doen en kom je op rijmpjes, grappen en vergelijkingen.
Ik dacht al fietsend ook na over mijn stamboom, die ik sinds kort aan het uitzoeken ben. Van mijn moeders kant ben ik op het spoor van de familie Mulder, die eind achttiende eeuw nog Muller of Mölder heette en vanuit Duitsland naar Nederland emigreerde. Zou die Duitse ‘Mulder’ als Prins Bernhard geklonken hebben? peinsde ik. Kon zijn vrouw hem wel verstaan? Waren er spraakverwarringen? En ik fantaseerde vervolgens over het leven van een verre bet-bet-overgrootvader en zijn bruid.
Wat ik hiermee zeggen wil, is dat je fietsend afstanden aflegt, zowel door prachtige landschappen, als in je hoofd. Het brengt je niet de kortste of de snelste weg, maar verder kom je zeker.
Hetty Kleinloog
5 juni 2020
3 Reacties
Wat een fijne blog weer!
De beweegprofessor zal je fietsbevindingen met genoegen tot zich nemen: dit is een prachtige beschrijving van waarom bewegen zo goed voor je hersens is. En tja, hoe langzamer je gaat, hoe beter je je omgeving in je op kunt nemen. Dus ook goed voor je geheugen. Enjoy!
Weer iets alledaags zo goed onder woorden gebracht. Chapeau!